muskaat

1. als specerij gebruikte noot van de muskaatboom

2. wijn gemaakt van de muskaatdruif

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  muskaat    (hulp, bestand)
• IPA: / mʏsˈkat / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• mus·kaat

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘specerij’ voor het eerst aangetroffen in 1253
• v/m: van Middelnederlands muscaet
• m: (verkorting) van muskaatwijn of van Frans (vin of raisin) muscat

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	muskaat	muskaten
verkleinwoord	muskaatje	muskaatjes

Zelfstandig naamwoord

de muskaat v / m

1. (voeding) als specerij gebruikte noot van de muskaatboom Myristica fragrans 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	muskaat	-
verkleinwoord	muskaatje	muskaatjes

Zelfstandig naamwoord

de muskaat m

1. (oenologie) wijn gemaakt van de muskaatdruif

Hyponiemen

• nootmuskaat

Afgeleide begrippen

• muskaatboom, muskaatdruif, muskaatnoot, muskaatpompoen, muskaatsalie, muskaatvink, muskaatwijn

Vertalingen

    1.   

Engels: nutmeg (en)

Gangbaarheid

• Het woord muskaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "muskaat" herkend door:

97 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.