• nam
vervoeging van
nemen

nam

  1. enkelvoud verleden tijd van nemen
    • Ik nam. 
    • Jij nam. 
    • Hij, zij, het nam. 
     Ik nam een selfie (voor de Southern Terminus), deed met veel moeite mijn rugzak om, draaide mijn neus richting Canada en begon te lopen.[1]
  • nam op
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


Telwoord (Atjehs)
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
100 103 106

nam

  1. zes


enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, me nâs, nas
genitief mȅne, me nâs, nas
datief mȅni, mi nȁma, nam
locatief mȅni nȁma
instrumentalis mnôm, mnóme nȁma
  • nam

nam

  1. aan/voor ons (datief van de eerste persoon meervoud)


enkelvoud meervoud
nom. / voc.
accusatief mȅne, me nâs, nas
genitief mȅne, me nâs, nas
datief mȅni, mi nȁma, nam
locatief mȅni nȁma
instrumentalis mnôm, mnóme nȁma
  • nam

nam

  1. aan/voor ons (datief van de eerste persoon meervoud)


nam

  1. want


enkelvoud meervoud
nom. / voc. ja my
accusatief mnie, mię nas
genitief mnie nas
datief mnie, mi nam
locatief mnie nas
instrumentalis mną nami
  • nam

nam

  1. aan/voor ons (datief van de eerste persoon meervoud)


nam

  1. zuidelijk
  2. mannelijk, mannen-
  1. bắc
  2. nữ, gái


Enkelvoud Meervoud
Persoon Vorm Persoon Vorm
eerste nam eerste nathi
tweede nawe tweede nani
Klasse Vorm Klasse Vorm
1 naye 2 nabo
3 nawo 4 nayo
5 nalo 6 nawo
7 naso 8 nazo
9 nayo 10 nazo
11 nalo
14 nabo  
15 nako

nathi

  1. na- + mna: vorm van na- voor de eerste persoon enkelvoud: en/ook ik, met mij
    «Ndiyavuya nam
    Ook ik verheug me.
  NODES