opvoeren
- op·voe·ren
- samenstelling van op en voeren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opvoeren |
voerde op |
opgevoerd |
zwak -d | volledig |
- overgankelijk doen toenemen
- De productie daarvan wordt komend jaar opgevoerd tot het dubbele.
- overgankelijk als argument bijdragen
- De Arctische oscillatie wordt opgevoerd als argument voor de opwarming in het Arctische gebied.
- overgankelijk op het toneel laten zien
- Daarna werd de Gijsbrecht niet langer jaarlijks opgevoerd.
- overgankelijk ten einde voederen
- De muizen die ik had werden opgevoerd aan de slangen en daarna schafte ik een nieuwe collectie muizen aan.
- [1] opschroeven
- opvoerbaar, opvoerbuis, opvoerder, opvoerdruk, opvoerhoogte, opvoerindicator, opvoering, opvoerpomp, opvoerschacht, opvoerset, opvoerster
vervoeging van |
---|
opvaren |
opvoeren
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opvaren
- ...dat wij opvoeren.
- ...dat jullie opvoeren.
- ...dat zij opvoeren.
- ...dat wij opvoeren.
- Het woord opvoeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opvoeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |