• or·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘regelmatige plaatsing, geregelde toestand’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord orde ordes
orden
verkleinwoord ordetje ordetjes

de ordev

  1. gewenste regelmaat met het oog op een doel
    • Hij bracht zijn zaken op orde. 
    • Ze moesten een noordoostelijke lijn volgen, daar op tweehonderd meter wat doorknippen, vervolgens naar de tweede rij prikkeldraad kruipen, een blik werpen en terugkeren met de woorden dat alles in orde was, omdat er nu eenmaal niets te zien was. [3] 
     Dit alles zou ik geneigd zijn positief te beoordelen. Daar staat echter tegenover dat deze vaas met plastic bloemen reden geeft tot zorgen met betrekking tot de affiniteit die de nieuwe eigenaar heeft met onze tradities. Maar ik wil u niet met mijn bekommeringen vervelen. We zijn er. Dit is kamer 17, de suite die ik voor u op orde heb laten brengen.[4]
  2. een hiërarchische organisatie
    • Hij was de stichter van deze orde. 
  3. (biologie) een groep verwante organismen, onderdeel van een klasse en bestaande uit families
    • Knaagdieren zijn een orde van de zoogdieren. 
  • Orde op zaken stellen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  NODES
os 4
web 2