orden
- or·den
de orden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord orde
vervoeging van |
---|
ordenen |
orden
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
- Ik orden.
- gebiedende wijs van ordenen
- Orden!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
- Orden je?
- Het woord orden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- or·den
enkelvoud | meervoud |
---|---|
orden | órdenes |
orden m
- orden in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española
- or·den
orden
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ord