• or·den

de ordenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord orde
vervoeging van
ordenen

orden

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
    • Ik orden. 
  2. gebiedende wijs van ordenen
    • Orden! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
    • Orden je? 


  • or·den
enkelvoud meervoud
orden órdenes

orden m

  1. bevel, order, opdracht
  2. order, bestelling


  • or·den

orden

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ord
  NODES