ou

Afrikaans

Uitspraak

• geluid

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	ou	ouens

Zelfstandig naamwoord

ou

1. jongen, knul, vent
2. vriend (geliefde)

Bijvoeglijk naamwoord

ou

1. attributieve vorm van oud

Aroemeens

Zelfstandig naamwoord

ou

1. ei

Catalaans

Uitspraak

• IPA: /ˈɔw/

enkelvoud	meervoud
ou	ous

Zelfstandig naamwoord

ou m

1. ei

Frans

Voegwoord

ou

1. of (als nevenschikkend voegwoord, "verbinding tussen mogelijkheden")

   Y a-t-il quatre ou cinq livres sur sa table?

   Est-ce qu'il y a quatre ou cinq livres sur sa table?

   Zijn er vier of vijf boeken op zijn/haar tafel?

Middelengels

Persoonlijk voornaamwoord

ou

1. u; tweede persoon enkelvoud formeel
2. jullie; tweede persoon meervoud

Schrijfwijzen

• yow

Saterfries

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Oudfriese af

Voorzetsel

ou

1. weg

Schrijfwijzen

• oawe

Tsjechisch

Uitspraak

• IPA: /oʊ̯/

Woordafbreking

• ou

Partikel

ou

1. ho; een uitroep die iets tot staan wil brengen, specifiek dieren

Synoniemen

• pr / prr
• eu
• ouhá

Antoniemen

• hyjé
• vijó
• vjó
• bijó

Verwijzingen

• Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)

West-Vlaams

Voegwoord

ou

1. hoe

   «Ou mêer da je na 't nôordn goat, ou minder menschen dan der weunn.»

   Hoe meer je naar het noorden gaat, hoe minder mensen er wonen.