pacht
- pacht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pacht | pachten |
verkleinwoord | - | - |
- geld betaald voor het vruchtgebruik van grond waar men niet de eigenaar van is
- Ze konden de pacht niet betalen.
- bankenpacht, deelpacht, erfpacht, garfpacht, geldpacht, graanpacht, groenpacht, grondpacht, kerstpacht, landpacht, onderpacht, zaadpacht
1.
vervoeging van |
---|
pachten |
pacht
- Het woord pacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pacht" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pacht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pacht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be