pagineren
- pa·gi·ne·ren
- afleiding van pagina [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘de bladzijden nummeren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1805 [2]
- afgeleid van het Franse paginer (met het achtervoegsel -eren) [3]
pagineren [4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pagineren |
pagineerde |
gepagineerd |
zwak -d | volledig |
- de bladzijden van een drukwerk voorzien van een doorlopende paginanummering
- ▸ Tussen wat brochures –10 eurocent per stuk– zag ik een afscheidspreek, compleet met portret. Gehouden op 4 maart 1951 in de gereformeerde kerk vrijgemaakt te Axel. ”Het ware zaad Abrahams” was de titel. Aan pagineren was de uitgever niet toegekomen. Ruim negen bladzijden telt de preek. Onder de hoorders zal geen Eutychus geweest zijn, want deze rede strekte zich bepaald niet uit tot middernacht.[5]
1. de bladzijden van een drukwerk voorzien van een doorlopende paginanummering
- Het woord pagineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pagineren" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ pagineren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "pagineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron J. Mastenbroek“Zijn naam was Zemel” (26-07-2010), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be