• par·fum
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aangename geur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1611 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord parfum parfums
verkleinwoord parfumpje
parfummetje
parfumpjes
parfummetjes

parfum m/o

  1. plantaardig of chemisch verkregen mengsel van opgeloste geurstoffen, bedoeld om een aangename geur te creëren
    • Een aangenaam parfum. 
    • Welke soorten parfums zijn er? 
  2. (meestal sterke en aangename) geur in het algemeen
  3. (figuurlijk) kenmerkende sfeer
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  parfum     le parfum     parfums     les parfums  

parfum m

  1. parfum, geur
  2. effect (in positieve zin)
  3. spoor [4], restant, overblijfsel
  NODES