porte-parole
- por·te-pa·ro·le
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
porte-parole | le porte-parole | porte-paroles | les porte-paroles |
porte-parole m
- woordvoerder
- «Je travaille comme porte-parole.»
- Ik werk als woordvoerder.
- «Je travaille comme porte-parole.»