Radijzen.
  • ra·dijs
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eetbare wortel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1484 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord radijs radijzen
verkleinwoord radijsje radijsjes

de radijsv / m

  1. (plantkunde) bepaalde soort uit de kruisbloemfamilie, Raphanus sativus  
  2. (groente) bol van de Raphanus sativus  , met fris smakend wit vruchtvlees
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  NODES