• re·gis·seur
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘artistiek leider’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van regie met het achtervoegsel -eur
enkelvoud meervoud
naamwoord regisseur regisseurs
verkleinwoord regisseurtje regisseurtjes

de regisseurm

  1. (kunst) (beroep) artistiek leider van toneel-, radio- of tv-opvoeringen en filmopnamen
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  NODES