reiziger

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  reiziger    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈrɛɪzəɣər/

Woordafbreking

• rei·zi·ger

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘die reist’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	reiziger	reizigers
verkleinwoord	reizigertje	reizigertjes

Zelfstandig naamwoord

de reiziger m

1. iemand die bezig is een reis te maken

   • De reizigers waren gestrand doordat het noodweer het luchtverkeer tot een chaos gemaakt had. 

   ▸ Een reeds lang geleden gesloten hotel met een verschoten lichtbak die de reiziger een zwembad en kamer met tv belooft.

2. iemand die gewoon is reizen te maken

   • Vorige week was er op Catawiki een online-veiling met handschriften en eerste drukken van de verzamelaar, reiziger, schrijver en programmamaker Büch. Onder de parafernalia ook twee ingelijste fineliner-tekeningetjes van Drost: inderdaad fijn en vrolijk.  

3. iemand uit een familie die rondreist en zijn geld verdient op evenementen ter vermaak van mensen, bv een lid van een circus of een kermisexploitant; ook wel woonwagenbewoner.

Gelijkklinkende woorden

• rijziger

Synoniemen

• toerist, vakantieganger, woonwagenbewoner

Hyponiemen

   

busreiziger eersteklasreiziger handelsreiziger jihadreiziger luchtreiziger maanreiziger medereiziger moslimreiziger NS-reiziger ontdekkingsreiziger poolreiziger rugzakreiziger ruimtereiziger sofareiziger spitsreiziger tijdreiziger tramreiziger transferreiziger treinreiziger tweedeklasreiziger voetreiziger vrijetijdsreiziger wereldreiziger zakenreiziger zomerreiziger

Afgeleide begrippen

   

reizigersaanbod reizigersbedrijf reizigerscompartiment reizigersdiarree reizigersgroei reizigersinformatie reizigerskilometer reizigersorganisatie reizigersprovisie reizigerspubliek reizigersstroom reizigerstrein reizigerstribunaal reizigerstunnel reizigersvereniging reizigersverkeer reizigersvervoer

Vertalingen

    1. persoon op reis   

Afrikaans: reisiger (af) Duits: Reisende (de) m/v Engels: traveller (en) (VK), traveler (en) (VS) Frans: voyageur (fr) m, voyageuse (fr) v Italiaans: viaggiatore (it) m, viaggiatrice (it) v

Russisch: путешественник (ru) m, путешественница (ru) v, путник (ru) m, путница (ru) v Spaans: viajero (es) m, viajera (es) v Tsjechisch: cestující (cs) m/v Zweeds: resande (sv) g

    2. persoon die vaak reist   

Afrikaans: reisiger (af) Engels: traveller (en) (VK), traveler (en) (VS)

Italiaans: passeggero (it) m, passeggera (it) v Zweeds: resande (sv) g

Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

    1.   

Spaans: viajante (es) m/v

Gangbaarheid

• Het woord reiziger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reiziger" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.