• roe·de
enkelvoud meervoud
naamwoord roede roedes
roeden
verkleinwoord roedetje roedetjes

de roedev / m

  1. bundel takken waarmee geslagen kan worden
     'Een schrik voor de meisjes. Toch was die roede warempel geen verbeelding.[4]
  2. holle of massieve (metalen) staaf
  3. (eenheid), (verouderd) lengtemaat die qua afmeting verschilde van plaats tot plaats
  4. (eenheid), (verouderd) oppervlaktemaat die qua afmeting verschilde van plaats tot plaats
  5. (eenheid), (verouderd) inhoudsmaat die qua omvang verschilde van plaats tot plaats
  6. (figuurlijk) penis
  • roe (uitspraakvariant)
93 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]
  NODES