roes
- roes
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roes | roezen |
verkleinwoord | roesje | roesjes |
de roes m
- een lichte bedwelming door sterke drank, drugs, opwinding, enzovoort
- Hij was helemaal in een roes door de overwinning.
- ▸ De laatste zware klim over Kearsarge Pass, gevolgd door een eindeloos steile afdaling het woestijndal in, gleed in een roes voorbij.[4]
- beschonkenheid, drinkgelag, dronkenschap, hartstocht, lust, verslaving, verwoedheid, zatheid, zwelgpartij
1.
de roes mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord roe
vervoeging van |
---|
roezen |
roes
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roezen
- Ik roes.
- gebiedende wijs van roezen
- Roes!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roezen
- Roes je?
- Het woord roes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roes" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "roes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ roes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ roes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roes | - |
roes
- roest, geoxideerd ijzer
- (schimmels) Urediniomycetes roest
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
roes |
geroes |
volledig |
roes
vervoeging van |
---|
roer |
roes
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van roer