• sa·lon
  • Leenwoord uit het Frans, verder te herleiden tot het Italiaanse salone. In de betekenis van ‘ontvangkamer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1863 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord salon salons
verkleinwoord salonnetje salonnetjes

salon o/m [2]

  1. (bouwkunde) meestal wat chiquere woonkamer
    • In de salon keken we televisie. 
    • Ik stond in de salon en poetste aan het chroomwerk en de flesjes.[3] 
     Het dienstmeisje gaf me een paar pantoffels toen ik mijn schoenen had uitgetrokken en bracht me naar de salon, want nu heette het salon en niet woonkamer.[4]
  2. (meubel) (Vlaams) bankstel
  3. (economie) georganiseerde bijeenkomst of grote beurs [4]
    • In de paleizen van het tentoonstellingspark «HEIZEL» wordt het 62ste Internationaal Salon voor auto's, moto's en fietsen geopend.[5] 
  4. (letterkunde), (filosofie) kunstzinnige en/of filosofische bijeenkomst van geletterden, vaak bij iemand thuis gehouden; met name populair in Frankrijk in de 17e-18 eeuw
    • Vincent Voiture, in zijn gedichten en brieven, was de eerste in de salon van Madame de Rambouillet [om] zijn kwaliteiten van geest en moed in praktijk te brengen.[6] 
    • In de literaire salon van Madame Geoffrin, zelf de ongeletterde dochter van een Iakei, ontmoette Stanislaw Montesquieu.[7] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  salon     le salon     salons     les salons  

salon m

  NODES
Done 1
eth 1
see 1