schijnen
- schij·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schijnen /'sxɛɪ.nə(n)/ |
scheen /sxen/ |
geschenen /ɣə.sxe.nə(n)/ |
klasse 1 | volledig |
schijnen
- koppelwerkwoord zich voordoen, vaak op bedrieglijke wijze
- Dat schijnt erg voordelig, maar er zijn veel verborgen kosten aan verbonden.
- in constructie met te + onbepaalde wijs: naar verluidt
- Zij schijnen daar te werken.
- absoluut straling uitzenden
- afschijnen, beschijnen, doorschijnen, opschijnen, toeschijnen, uitschijnen, verschijnen, weerschijnen
|
1. zich voordoen, vaak op bedrieglijke wijze
3. straling uitzenden
- Het woord schijnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schijnen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "schijnen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schijnen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be