• sner·pend
vervoeging van: snerpen
verbogen vorm: snerpende

snerpend

  1. onvoltooid deelwoord van snerpen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen snerpend snerpender snerpendst
verbogen snerpende snerpendere snerpendste
partitief snerpends snerpenders -

snerpend

  1. luid, scherp doordringend geluid makend
    • Een snerpende stem. 'Ik geloof niet dat wij elkaar kennen.' Uit een nogal doorzichtige mouw kwam een bleke hand tevoorschijn. `Elisabeth.' [1] 
    • Naast me begint een ezel snerpend te balken, hij heeft een ponypaard gespot en wil eropaf, zijn bek wijd open, zijn tong als een geile roze lap eruit. Ik kan m'n ogen er niet vanaf houden. Twee mannen hangen om zijn hals. Ernaast staan geiten aangelijnd als honden in de regen met hun bazen mee te demonstreren. [2] 
     'Misschien kunnen we het proberen'ging ze luid en met een snerpende stem verder, ze deed de ketting af, liep naar Johanne toe en gespte hem ruw vast.[3]
  1. Winter, Julian
    De Messias [2015] ISBN 978-90-446-2746-6 pagina 53
  2. Bok, Pauline de
    De Jaagster [2014] ISBN 978-90-254-4091-6 pagina 69
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  NODES