sobre

  1. over, aangaande


IPA: /ˈso.βɾe/

  • so·bre
enkelvoud meervoud
sobre sobres

sobre m

  1. envelop, couvert
  2. zakje
  3. loonzakje
  4. nest, bed
    «irse al sobre»
    naar bed gaan

sobre

  1. over
  2. op
  3. boven, over
  4. omtrent, omstreeks, tegen
  5. na
    «sobre comida»
    na het eten
vervoeging van
sobrar

sobre

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sobrar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sobrar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sobrar
  NODES