soppen
- sop·pen
- ww: afgeleid van Middelnederlands soppen ww , op te vatten als afgeleid van sop met het achtervoegsel -en [1]
- zn: sop met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
soppen |
sopte |
gesopt |
zwak -t | volledig |
soppen
- overgankelijk voedsel in een drank dopen
- Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen.
- overgankelijk met sop schoonmaken
- Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis.
- inergatief (bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen
- Er wordt weer eens flink gesopt.
- inergatief geslachtsgemeenschap hebben
de soppen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord sop
- Het woord soppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "soppen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ soppen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be