speeltje
- speel·tje
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | speeltje | speeltjes |
het speeltje o dim. tant.
- (speelgoed) iets dat dient om mee te spelen; stuk speelgoed; voorwerp van vermaak
- een voorwerp dat door een zuigeling gebruikt wordt om mee te spelen
- Hij laat nu zijn speeltje met opzet op de grond vallen, zodat papa het weer op moet rapen.
- gekscherend iets waar een groot iemand dol op is
- Ah, ik zie dat je weer een nieuw speeltje hebt? Een nieuwe BMW nog al liefst.
- Het woord speeltje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speeltje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be