steek
- steek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | steek | steken |
verkleinwoord | steekje | steekjes |
de steek m
- penetratie met een scherp puntig voorwerp
- De steek met die dolk was diep genoeg om flinke schade te doen.
- ▸ Au! Door een felle steek stond ik ineens weer met beide voeten op de grond, ik had kennelijk op een ondergronds wespennest getrapt.[3]
- korte scherpe pijn
- Hij kreeg ineens een steek in de zij.
- eenmalige doorvoering van een draad door een weefsel, meestal met behulp van een naald
- (hoofddeksel) bepaald soort hoofddeksel met opgeslagen randen
- in de ~ laten: iemand verlaten in plaats van hulp te verlenen
- Hitler kende geen zelfkritiek. Hij weet dus alle schuld voor zijn falen aan zijn generaals die hem "verraden" hadden en ook aan het Duitse volk dat hem in de steek liet en dat daarom in Hitlers ogen in zijn historische missie had gefaald.
- een ~ laten vallen: een fout maken
- In de praktijk laten we nogal wat steken vallen en zijn we afhankelijk van anderen om deze weer op te halen. Omdat anderen niet de zalvende praatjes van ons brein hoeven te horen, zien ze vaak beter wanneer we een uitglijder maken. Niet dat anderen geen fouten maken, maar ze maken ándere fouten. En de waarheid ligt ergens in het midden. [4]
- klein beetje
- Rondom Albert hield iedereen even de adem in. Toen barstte het geschreeuw los. De smeerlappen. Die moffen zijn nog geen steek veranderd, wat een smerig tuig! Barbaren, enz. En dan ook nog een jonge en een oude man! [5]
|
|
- in de steek laten
- Steek houden
relevant zijn, van toepassing zijn
- De beste breister laat wel eens een steek vallen.
ook diegene die het kundigst is maakt fouten
- Een zondagse steek houdt geen week.
er rust geen zegen op het werk dat iemand op zondag doet
- Geen steek doen
niets uitvoeren/doen
- Geen steek houden
niet relevant zijn, niet van toepassing zijn
- Iemand een steek onder water geven
tegen iemand lelijke dingen zeggen op een bedekte/verborgen wijze
1. een penetratie met een scherp puntig voorwerp
3. een eenmalige doorvoering van een draad door een weefsel, meestal met behulp van een naald
vervoeging van |
---|
steken |
steek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steken
- Ik steek.
- gebiedende wijs van steken
- Steek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steken
- Steek je?
|
- Het woord steek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "steek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "steek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ steek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Tubantia Chantal van der Leest 18-04-19, ‘Overtuigd van je eigen gelijk op je werk? Dom!’
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be