[4] Napoleon met steek.
  • steek
  • In de betekenis van ‘driekantige hoed’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord steek steken
verkleinwoord steekje steekjes

de steekm

  1. penetratie met een scherp puntig voorwerp
    • De steek met die dolk was diep genoeg om flinke schade te doen. 
     Au! Door een felle steek stond ik ineens weer met beide voeten op de grond, ik had kennelijk op een ondergronds wespennest getrapt.[3]
  2. korte scherpe pijn
    • Hij kreeg ineens een steek in de zij. 
  3. eenmalige doorvoering van een draad door een weefsel, meestal met behulp van een naald
  4. (hoofddeksel) bepaald soort hoofddeksel met opgeslagen randen
  5. in de ~ laten: iemand verlaten in plaats van hulp te verlenen
    • Hitler kende geen zelfkritiek. Hij weet dus alle schuld voor zijn falen aan zijn generaals die hem "verraden" hadden en ook aan het Duitse volk dat hem in de steek liet en dat daarom in Hitlers ogen in zijn historische missie had gefaald. 
  6. een ~ laten vallen: een fout maken
    • In de praktijk laten we nogal wat steken vallen en zijn we afhankelijk van anderen om deze weer op te halen. Omdat anderen niet de zalvende praatjes van ons brein hoeven te horen, zien ze vaak beter wanneer we een uitglijder maken. Niet dat anderen geen fouten maken, maar ze maken ándere fouten. En de waarheid ligt ergens in het midden. [4] 
  7. klein beetje
    • Rondom Albert hield iedereen even de adem in. Toen barstte het geschreeuw los. De smeerlappen. Die moffen zijn nog geen steek veranderd, wat een smerig tuig! Barbaren, enz. En dan ook nog een jonge en een oude man! [5] 
relevant zijn, van toepassing zijn
  • De beste breister laat wel eens een steek vallen.
ook diegene die het kundigst is maakt fouten
  • Een zondagse steek houdt geen week.
er rust geen zegen op het werk dat iemand op zondag doet
  • Geen steek doen
niets uitvoeren/doen
  • Geen steek houden
niet relevant zijn, niet van toepassing zijn
  • Iemand een steek onder water geven
tegen iemand lelijke dingen zeggen op een bedekte/verborgen wijze
vervoeging van
steken

steek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steken
    • Ik steek. 
  2. gebiedende wijs van steken
    • Steek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steken
    • Steek je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  NODES
OOP 1
os 1
web 2