• tid·lig
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord tíðligr, dat van het Nederduitse woord tidelik komt
  • Afgeleid van het Noorse zelfstandige naamwoord [tid#Noors|tid] met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie 668
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud tidlig tidligere tidligest
o enkelvoud tidlig
meervoud tidlige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
tidlige tidligere tidligeste

tidlig

  1. vroeg, vroegtijdig
  2. tijdelik

tidlig

  1. vroeg, vroegtijdig


tidlig

  1. verouderde spelling of vorm van tidleg tot 2012
(verouderd) onbepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van tidlig
  NODES