toer
- toer
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kunststukje’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- Herkomst: Hebreeuws [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toer | toeriem |
verkleinwoord |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toer | toeren |
verkleinwoord | toertje | toertjes |
- (rond)reis, tour
- omwenteling
- rij steken naast elkaar
- moeilijk, zwaar werk
- (techniek) winding waarmee een snoer of kabel om iets heengeslagen wordt
- beurt → toerbeurt
- dansfiguur
- (evenhoevigen) Capra een zoogdier uit de familie der holhoornigen (Bovidae)
- excursie, foefje, kneep, kunstgreep, lijn, linie, omloop, omwenteling, regel, schreef, streek, streep, stunt, tocht, trip, uitstapje
- [8] Oost-Kaukasische toer, West-Kaukasische toer
- audiotoer, goocheltoer, heksentoer, jodentoer, krachttoer, rijtoer, solotoer, tienertoer, versiertoer
vervoeging van |
---|
toeren |
toer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeren
- Ik toer.
- gebiedende wijs van toeren
- Toer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeren
- Toer je?
- Het woord toer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toer" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "toer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ toer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ toer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be