• tri·bu·naal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gerecht’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
  • afgeleid van het Latijnse tribūnal (met het voorvoegsel tri-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tribunaal tribunalen
verkleinwoord tribunaaltje tribunaaltjes

het tribunaalo [3]

  1. (juridisch) soort rechtbank voor bijzondere rechtspleging waaraan ook niet-juristen deelnemen
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  NODES