stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tumbar
tumbaba
tumbado
volledig

tumbar

  1. zakken, (niet slagen voor examen)
  1. omgooien
  2. laten zakken (voor examen)
  3. neuken
  4. kappen, hakken, vellen (van bomen)
  NODES