• utan
  • Afkomstig van het Oudnoorse voorzetsel útan.

utan

  1. zonder dat

utan

  1. zonder
    «No må han klara seg utan førarkort.»
    Nu moet hij zich behelpen zonder een rijbewijs.
  • utan tvil
ongetwijfeld
  • utan videre
zonder meer


utan

  1. zonder
  NODES