• vol·stop·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volstoppen
stopte vol
volgestopt
zwak -t volledig

volstoppen [1]

  1. overgankelijk helemaal vullen (met voedsel e.d.)
     Hadden wij nu den tijd slechts, wij zouden die lieve diertjens van hunne beenderen en ingewanden ontdoen en volstoppen met look, eieren en welriekende kruiden;[2]
100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jacob van Lennep
    “Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst”, Deel 1. Alwart. Brinio (1838), P. Meijer Warnars, Amsterdam, p. 98 op dbnl.org  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES