voorspellen

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

• Geluid:  voorspéllen    (hulp, bestand)
  • IPA: / vorˈspɛlə(n) / (3 lettergrepen)
• Geluid:  vóórspellen    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈvorspɛlə(n) / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• voor·spel·len

Woordherkomst en -opbouw

• van Middelnederlands vorespellen, op te vatten als samenstelling van  voor bw  en  spellen ww , in de betekenis van ‘profeteren’ voor het eerst aangetroffen in 1330

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
voorspellen	voorspelde	voorspeld
zwak -d	volledig

Werkwoord

voorspéllen

1. overgankelijk een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen

Afgeleide begrippen

• voorspelbaar, voorspelling

Verwante begrippen

• anticiperen

Vertalingen

    1. een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen   

Deens: forudsige (da) Duits: voraussagen (de), vorhersagen (de), prophezeien (de) Engels: predict (en), foretell (en), forecast (en) Frans: prédire (fr)

Italiaans: predire (it) Spaans: predecir (es), adivinar (es), agorar (es), augurar (es), antedecir (es) Zweeds: varsla (sv)

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
voorspellen	spelde voor	voorgespeld
zwak -d	volledig

Werkwoord

vóórspellen

1. overgankelijk letter voor letter laten horen hoe een woord wordt geschreven

Gangbaarheid

• Het woord voorspellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorspellen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.