• voor·stel
enkelvoud meervoud
naamwoord voorstel voorstellen
verkleinwoord voorstelletje voorstelletjes

het voorstelo

  1. hetgeen dat voorgesteld wordt [1]
    • Hij deed hem een voorstel. 
    • ,,Wij hebben de gemeente een voorstel gedaan om tot een oplossing te komen. Als Struis tegen een symbolisch bedrag een pandje zou kunnen terugkopen van de gemeente welke hij eerder aan de gemeente verkocht (het gaat om het pand Nieuwe Markt 1G, red.), dan zou dit compensatie bieden. [2] 
    • Kamerlid Wybren van Haga van de VVD wist eind november de aandacht van bijna de gehele media op zich te vestigen met een voorstel geld vrij te maken voor geboortebeperking in Afrika, omdat dat ‘meer rendement oplevert dan investeren in honger of onderwijs’. [3] 
  2. het voorste stuk of gedeelte van iets (net als voordeel) [4]
vervoeging van
voorstellen

voorstel

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorstellen
    • ... dat ik voorstel. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  NODES
Done 1
orte 1