Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: wiet


  • wied
enkelvoud meervoud
naamwoord wied -
verkleinwoord - -

het wiedo

  1. onkruid.
    • Je moet het wied even weghalen. 
  • Dit woord is het Surinaams-Nederlandse woord voor onkruid. Vroeger was het ook gangbaar in het Europese Nederlands.
vervoeging van
wieden

wied

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieden
    • Ik wied. 
  2. gebiedende wijs van wieden
    • Wied! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieden
    • Wied je? 
49 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /wiːd/ (Etsbergs)

wied

  1. ver
  2. wijd
  3. breed

wied

  1. ver
    «Wie wied guuef 't nag tèl Mestreech?»
    Hoe ver is het nog tot Maastricht?


  • Ontwikkeld uit het Klassiek-Arabische واد (wādī; dal).

wied

  1. vallei, dal.
  NODES