• win·ter·maand
enkelvoud meervoud
naamwoord wintermaand wintermaanden
verkleinwoord wintermaandje wintermaandjes

de wintermaandv

  1. (meteorologie) de eerste, tweede of de twaalfde maand van het jaar
    • December, januari en februari zijn wintermaanden. 
     In een groot deel van Nederland ging de oorlog nog een paar maanden door. Het waren uiterst moeilijke wintermaanden. Het was heel koud en er was bijna geen eten. Daarom heet deze winter van 1944 'de Hongerwinter'. Maar op 5 mei 1945 was de rest van Nederland ook bevrijd. Soldaten uit Canada, Amerika, Groot-Brittannië en Polen hebben Nederland bevrijd.[4]
     Buiten de wintermaanden gebruiken honderden boeren langs de Maas de grond voor de verbouw van bijvoorbeeld aardappelen en maïs en voor gras- en hooiland. De boeren betogen dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen schade binnen en buiten de dijk.[5]
  2. oude naam voor de twaalfde maand van het kalenderjaar
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]


Oude namen van maanden in het Nederlands
louwmaand
januari
sprokkelmaand
februari
lentemaand
maart
grasmaand
april
bloeimaand
mei
zomermaand
juni
hooimaand
juli
oogstmaand
augustus
herfstmaand
september
wijnmaand
oktober
slachtmaand
november
wintermaand
december
  NODES