zeil
Niet te verwarren met: zijl |
- zeil
- van Middelnederlands seil dat net als Middelnederlands segel (voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240) teruggaat op Oudnederlands segil [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeil | zeilen |
verkleinwoord | zeiltje | zeiltjes |
het zeil o
- (scheepvaart) doek dat in een mast gehesen is om wind te vangen en die het schip voortbeweegt
- (scheepvaart) het geheel van alle zeilen van een schip
- vloerbedekking met een onderlaag van weefsel (jute) en een harde kunststof bovenlaag (zoals linoleum)
- doek voor diverse doeleinden (afdekken)
- ▸ Hij vertelde me dat hij ooit vijf dagen volledig afgezonderd in de Australische outback was gedropt met niet meer dan een stuk zeil, wat eten en drinken en een bijbel.[4]
|
|
- [1] zeil hijsen, zettenzeil de mast in omhoog halen
- [1] zeil in top zettenzeil helemaal naar boven hijsen
- [1] zeil revenhet zeiloppervlak verminderen
- [1] zeil strijkenzeil uit de mast weer omlaag halen
- [1] zeil trimmenzeil in optimale stand zetten
- [2] onder zeilzeilend (zie ook onder: Uitdrukkingen en gezegden)
- [2] veel zeil voerenmet veel zeilen gehesen varen
- [1] alle zeilen bijzettenalles uit de kast halen om het alsnog te halen
- [1] een oogje in het zeil houdenbewaken, toezien op
- [1] met volle zeilenmet grote snelheid (letterlijk: met alle zeilen gehesen)
- [1] met de zeilen voor de mast liggenniet goed verder kunnen, hulpeloos zijn
- [1] met de zeilen voor de mast (op)wachtenhelemaal klaar staan om het tegen iemand op te nemen
- [1] met een nat zeil thuis komenondanks tegenwind (tegenwerking) toch bij het doel aankomen
- [1] met opgestoken zeilendriftig
- [1] onder zeilnaar bed, slapend (zie ook onder: Typische woordcombinatie)
- [2] een vloot van twintig zeileneen vloot van twintig schepen
- [1] onder een staand zeil is het goed roeiennaast een vast inkomen met wat klusjes wat bijverdienen om goed rond te kunnen komen
1. doek dat in een mast gehesen is met als doel wind te vangen
2. het geheel van alle zeilen van een schip
3. vloerbedekking met een onderlaag van weefsel (jute) en een harde kunststof bovenlaag
4. doek voor diverse doeleinden
5. schip (een vloot van x zeilen)
vervoeging van |
---|
zeilen |
zeil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeilen
- Ik zeil.
- gebiedende wijs van zeilen
- Zeil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeilen
- Zeil je?
- Het woord zeil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zeil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "zeil" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be