Batavia, 23 mei 1856
Excellentie! Mijn ambtshalve bij missive van 28 februari gedaan verzoek om aangaande de Lebakse zaken te worden gehoord, is zonder gevolg gebleven.
Evenzo heeft Uwe Excellentie niet gelieven te voldoen aan mijn herhaalde verzoeken om audiëntie.
Uwe Excellentie heeft dus een ambtenaar die gunstig bij het gouvernement bekend stond -- dit zijn Uwer Excellentie's eigen woorden! -- iemand die zeventien jaren het land in deze gewesten diende, iemand die niet alleen niets misdeed, maar zelfs met ongekende zelfverloochening het goede beoogde en voor eer en plicht alles veil had ... zó iemand heeft Uwe Excellentie gesteld beneden de misdadiger. Want die hoort men tenminste.
Dat men Uwe Excellentie omtrent mij misleid heeft, begrijp ik. Maar dat Uwe Excellentie niet de gelegenheid heeft aangegrepen om die misleiding te ontgaan, begrijp ik niet.
Morgen gaat Uwe Excellentie van hier, en ik mag haar niet laten vertrekken zonder nog eenmaal gezegd te hebben dat ik mijn PLICHT heb gedaan, GEHEEL EN AL MIJN PLICHT, met beleid, met bezadigdheid, met menslievendheid, met zachtheid en met moed.
De gronden waarop gebaseerd is de afkeuring in Uwer Excellentie's kabinetsmissive van 23 maart, zijn geheel en al verdicht en logenachtig.
Ik kan dit bewijzen, en dit ware reeds geschied, als Uwe Excellentie mij één half uur gehoor had willen schenken. Als Uwe Excellentie één half uur tijd had kunnen vinden om recht te doen!
Dit is zo niet geweest! Een deftig gezin is daardoor tot de bedelstaf gebracht ...
Hierover evenwel klaag ik niet.
Maar Uwe Excellentie heeft gesanctioneerd: HET STELSEL VAN MISBRUIK VAN GEZAG, VAN ROOF EN MOORD, WAARONDER DE ARME JAVAAN GEBUKT GAAT, en dáárover klaag ik. Dàt schreit ten hemel!
Er kleeft bloed aan de overgegaarde penningen van uw dus ontvangen Indisch traktement, Excellentie!
Nog éénmaal vraag ik om een ogenblik gehoor, zij het deze nacht, zij het morgenvroeg! En alweer vraag ik dit niet voor mij, maar voor de zaak die ik voorsta, de zaak van rechtvaardigheid en menselijkheid, die tevens de zaak is van welbegrepen politiek.
Als Uwe Excellentie het met haar geweten kan overeenbrengen, van hier te vertrekken zonder mij te horen, het mijne zal gerust zijn bij de overtuiging al het mogelijke te hebben aangewend om de treurige, bloedige gebeurtenissen te voorkomen, die weldra 't gevolg zullen wezen van de eigenwillige onkunde waarin de regering wordt gelaten ten opzichte van hetgeen er omgaat onder de bevolking.
MAX HAVELAAR